In den leeftijd van 1 jaar kwam hij met zijn vader naar Den Bosch toe, alwaar zijn vader overgeplaatst werd bij het 1 Reg. Wielrijders als adjudant. Op zes jarige leeftijd bezocht hij de Chr. school op het Brugplein, vervolgens de Muloschool, waarvan hij op 16 jarige leeftijd examen aflegde. Daarna was zijn liefste wensch, evenals zijn vader, vrijwillig in dienst te gaan. Hiervoor was hij echter nog te jong en is zoolang op kantoor gegaan. Toen hij in de leeftijd bereikt had om in dienst te kunnen gaan brak echter de oorlog uit en kon hij helaas niet aan zijn liefste wensch gevolg geven. Toen hij 18 jaar was, sneuvelde in de meidagen van 1940 zijn geliefde vader, en ik hoor nog steeds zijn woorden "Ik zal mijn vader wreken". Helaas is ook deze wensch niet in vervulling gegaan. Wel heeft hij het genoegen mogen smaken, de Duitschers in de maand juli, toen zij een inval deden in onze woning, omdat wij illegaal werk in huis hadden, op een dwaalspoor te brengen. Zijn ontkennen en volhouden was ons behoud, en aan zijn optreden (op gevaar van ontdekking, de bewijzen waren alle aanwezig) hadden wij onze vrijheid te danken. Hij heeft de bevrijding, waar hij zo op gehoopt had, niet mogen beleven. Hij stierf op 24 october 1944, de eerste vreeselijke nacht van de bevrijding op bijna 25 jarige leeftijd, getroffen door een granaatscherf. Zijn laatste woorden hebben ons echter hoop gegeven, dat hij bij zijn Hemelschen Vader is, evenals zijn vader. Hij was een jongen, op wiens woord men aan kon, een goed zoon en broer en een vroolijk kameraad. Het is voor ons jammer dat hij heengegaan is voor hij iets van de bevrijding waar hij zoo vurig naar verlangd had te mogen zien. Maar, de mensch wikt, God beschikt. Zijn herinnering is ons dierbaar en is een niet te ontnemen bezit. Rust zacht lieve jongen, tot weerziens hierboven. Je liefhebbende moeder en zusje. |
René Kok, 'Wegens bijzondere omstandigheden...' : 's-Hertogenbosch in bezettingstijd 1940-1944 (2008) 384-385
Jos van Rooij, 1940 Muntel - Vliert 1945 : Een Bossche wijk in de oorlogsjaren (1995) 43, 48